Leerprincipes - De theorie

26-07-2020

Conditioneren betekend: "het aanleren van bepaald gedrag als reactie op externe prikkels." (Koenen woordenboek, 2006). In het conditioneren maken we onderscheid tussen de klassieke- en de operante conditionering.

Klassieke conditionering

Een prikkel zonder betekenis krijgt een betekenis door er iets prettigs of onprettigs aan toe te voegen. Klassieke conditionering gaat altijd uit van een prikkel.

Een bekend voorbeeld van de klassieke conditionering is de theorie van Pavlov: Een bel (prikkel) heeft voor de hond eerst geen betekenis. Doordat het tegelijk aangeboden wordt met voedsel (van het voedsel gaat de hond kwijlen), koppelt de hond deze 2 aan elkaar. Dus als de bel gaat (eerst neutrale prikkel) gaat de hond kwijlen.

Operante conditionering

Operante conditionering gaat altijd uit van gedrag. Gedrag dat het dier zelf in gang zet wordt of beloond (het dier zal het vaker uit gaan voeren) of gecorrigeerd door de trainer (het dier zal het niet meer uitvoeren).

Een voorbeeld van operante conditionering: Het dier moet op een knopje drukken om een beloning te krijgen. Drukt het dier op het knopje -> beloning -> het dier gaat het vaker doen. Drukt het dier niet op het knopje of pas heel laat -> correctie -> het dier gaat dit niet meer doen en gaat op zoek naar het antwoord wat wel goed is.

De 4 vormen van operante conditionering

In de operante conditionering zijn er vier vormen: Positieve bekrachtiging, negatieve correctie, positieve correctie en negatieve bekrachtiging.

Om te begrijpen wat de vier verschillende vormen betekenen, moet je weten wat de volgende vier begrippen betekenen.

Positief: Iets (on)prettigs toedienen.

Negatief: iets (on)prettigs wegnemen of voorkomen.

Bekrachtiging: gedrag neemt toe door een beloning.

Correctie: Gedrag neemt af of stopt door een straf.

Positieve bekrachtiging:

Bij een positieve bekrachtiging wordt er iets prettigs toegevoegd, hierna neemt het gedrag toe. Voorbeeld: De trainer geeft een dolfijn een teken voor een achterwaartse salto, de dolfijn maakt een aanloop, maakt de salto, komt terug bij de trainer en deze beloont met een visje. Er wordt iets prettigs toegevoegd (visje) en het gedrag gaat hierdoor toenemen (de volgende keer zal de dolfijn weer een salto maken).

Negatieve bekrachtiging:

Bij een negatieve bekrachtiging wordt er iets onprettigs weggehaald, hierna neemt het gedrag toe. Deze vorm wordt ook wel vermijdingsconditionering genoemd. Voorbeeld: Een hondentrainer zegt: 'Zit!' tegen zijn hond. Deze blijft staan. De trainer geeft een ruk aan de riem en de hond gaat daarna meteen zitten. Er wordt iets onprettigs weggehaald (de druk) en het gedrag neemt toe (gaat zitten om een ruk te voorkomen).

Positieve correctie:

Bij een positieve correctie wordt er iets onprettigs toegevoegd, hierna neemt het gedrag af. Voorbeeld: Mijn kat loopt buiten en ik wil dat deze binnenkomt. Ik open de achterdeur, roep haar, ze loopt naar binnen en op dat moment slaat door de tocht een andere deur met een klap dicht. Mijn kat schiet een meter de lucht in en rent weer naar buiten. Er wordt iets onprettigs toegevoegd (de klap van de deur), het gedrag neemt af (de volgende keer zal de kat niet zo makkelijk naar binnen gaan)

Negatieve correctie:

Bij een negatieve correctie wordt er iets prettigs weggehaald, hierna neemt het gedrag af. Voorbeeld: Je loopt met je hond in het bos. Halverwege lijn je hem los, hij speelt lekker met andere honden. Na een tijdje roep je hem, lijnt hem aan en loopt weer naar huis. De volgende dag gebeurt hetzelfde, alleen nadat je geroepen hebt, komt hij niet. Er wordt iets prettigs weggehaald (het lekker spelen met andere honden), het gedrag neemt af (de volgende keer zal de hond niet komen).

Copyright © KynoContact 2022
All right reserved
Mogelijk gemaakt door Webnode Cookies
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin